Klasmanagement

Klasmanagement is een verzamelterm voor alle maatregelen die een docent neemt om een klimaat te scheppen waarin studenten met succes kunnen leren en werken. Goed klasmanagement is een voorwaarde om een les vlot te laten verlopen en een positief leerklimaat te bekomen.

  • Orde preventief bewaren

Een kernuitspraak als het gaat om goed klasmanagement is: het gaat niet alleen om het oplossen van problemen, maar vooral om het voorkomen van problemen (Dekeyser, 2015). We maken een onderscheid tussen inhoudelijke en praktische aandachtspunten om de klas in de hand te houden.

1. Inhoudelijk
Inhoudelijk gezien is het belangrijk om te zorgen voor duidelijkheid voor studenten (Redant, 2007).
We geven een aantal aandachtspunten:

  • Bedenk goed wat de lesdoelen zijn. Op basis hiervan kan je beslissingen nemen over werkvormen, over wat prioritair is, …
  • Bewaak de inhoud. Als studenten de doelen niet kunnen halen, dan werkt dit overweldigend en ontmoedigend. Indien nodig verminder je de hoeveelheid informatie en leg je de nadruk op ‘wat’ ze met de informatie moeten kunnen doen.
  • Geef duidelijke instructies bij de opdracht. Eventueel kan je de instructies op het bord laten staan of geef je studenten nog een papieren versie van de opdracht.
  • Leg uit waarom je bepaalde werkvormen gebruikt en benoem de voordelen ervan (wat brengt het op voor de student?).
  • In de voorbereidingstijd hebben studenten reeds voorkennis opgedaan. Door deze voorkennis actief te laten inzetten tijdens de les, zorg je voor betrokkenheid bij de studenten.

2. Praktisch
Om de les praktisch te laten verlopen, is het belangrijk om een aantal concrete afspraken te maken met studenten. Licht het belang van deze afspraken ook toe zodat de studenten het nut ervan inzien.
Je kan deze afspraken zelf selecteren, of je kan er voor kiezen om bij de start van de les de afspraken samen met de studenten op te stellen zodat ze zich er verantwoordelijk voor voelen.
Op het einde van de les kan je nog eens nagaan of studenten bepaalde moeilijkheden ondervinden met de afspraken of met de aanpak van de les. Op die manier voelen studenten zich gerespecteerd en kan je indien nodig aanpassingen maken.
Een aantal concrete tips rond afspraken die je kan maken (Redant, 2007; Struyven, Coubergs, Gheyssens, & Engels, 2015):

  • algemeen
  • maak duidelijk of deelname aan de lessen verplicht is of niet.
  • indien studenten zelfstandig mogen werken, spreek dan af of studenten later mogen binnenkomen of vroeger mogen vertrekken.
  • organisatie
  • bij de klasinrichting zorg je best voor voldoende ruimte voor instructie. Zorg daarbij dat iedereen jou en het bord kan zien. Zorg dat je bij het herschikken van het klaslokaal er ook op let dat er ruimte is voor een looproute. De looproute geeft studenten de ruimte om bijvoorbeeld materiaal te halen of naar het toilet te gaan. Maar het geeft jou ook de ruimte om vlot bij de studenten te gaan zodat ze het gevoel hebben dat je aanspreekbaar bent.
  • maak duidelijk welk materiaal studenten mogen gebruiken. Indien ze materiaal moeten meebrengen, laat dit tijdig weten. Indien je als docent materiaal mee hebt, zorg dan voor een duidelijke plaats zodat studenten weten waar ze alles kunnen vinden.
  • om rust en kalmte te bewaren:
  • gebruik maken van een stiltemeter of geluidsmeter;
  • fluisteren, onderscheid maken tussen een klasstem en tafelstem;
  • een onderscheid maken tussen werktijd waar studenten wel luidop mogen overleggen en stille werktijd waar studenten in stilte moeten werken;
  • een signaal afspreken dat betekent dat je als docent terug het woord wil nemen.
  • naar tijdsindeling en planning:
  • timer op het bord, een klok;
  • per groep een timekeeper aanduiden;
  • de studenten eerst de taken laten plannen die ze in tweetallen of in groep gaan doen. Daarna kunnen ze individuele taken plannen;
  • plannen opbouwen: per les, per week, per semester.
  • een registratieblad of –bord voorzien als docent zodat studenten kunnen aanduiden wat ze al deden zodat de docent een overzicht bewaart zonder alle taken of werken afzonderlijk te moeten bekijken.
  • naar hulp en begeleiding:
  • een volgorde voorzien in het vragen van hulp zodat studenten meer uitgedaagd worden om zelfstandig te werken:
    – eerste regel voor ze iemands hulp vragen: probeer het zelf; Kan door de opdracht nog eens te lezen, door iets te visualiseren/te tekenen, door een stappenplan te gebruiken, het op te zoeken in het werkboek,…
    – tweede regel: betrek medestudenten als ‘helpers’ bij vragen. Bij groepswerk kan je ook eens iedereen in de groep deze rol laten opnemen;
    – derde regel: hulp vragen van de docent. Als docent kan je hierbij gebruik maken van uitgestelde aandacht waarbij je met een vaste ronde door de klas gaat. Studenten weten dan dat ze pas hun vraag kunnen stellen wanneer jij ben hen komt. Zo hoef je niet onmiddellijk te reageren.
  • docent kan studenten ook zelf laten intekenen voor verlengde instructie. Studenten die niet intekenen gaan zelfstandig aan het werk. Studenten die wel intekenen krijgen nog een extra instructie van de docent;
  • laat studenten op een schaal aanduiden in welke mate ze de inhoud beheersen (begrijp er niets van, snap het een beetje, heb het helemaal beet). Eventueel kan dit reeds in de voorbereidingsfase worden opgenomen;
  • om positief gedrag te bekrachtigen en negatief gedrag te vermijden:
  • de docent kan i.p.v. een oefening een doel als opdracht geven: de opdracht is geslaagd als het doel is bereikt, i.p.v. als alle oefeningen gemaakt zijn;
  • studenten die de vrijheid willen om elders te werken moeten tonen dat ze deze verantwoordelijkheid kunnen dragen. Bijvoorbeeld na twee keer misdragen in de stille werkruimte kunnen ze hier tijdelijk geen gebruik meer van maken;
  • bij het werken in een gemeenschappelijke ruimte heeft elke student een kaart mee waarop ook andere docenten kunnen zien of zij daar mogen werken. Op die kaart kan aangeduid worden wanneer rustig werken niet lukte.
  • Orde herstellen

Wat als er dan toch onrust of weerstand ontstaat in de klas? Ook hier reiken we een aantal handvaten aan die je op weg kunnen helpen om de rust te herstellen.

  • Zet pratende studenten aan het werk. Deel de groep bijvoorbeeld op in kleine groepjes voor een discussie of deelopdracht.
  • Wanneer je studenten een opmerking wil geven, kan je dat op een indirecte manier doen, bijvoorbeeld door een grapje te maken, studenten vragen om hun sms’je aan de groep voor te lezen, storende studenten in te schakelen in de volgende opdracht,… Je kan studenten ook op een directe manier aanspreken, door het storende gedrag te benoemen en aan te geven welk gedrag je wel verwacht (zie hieronder).
  • Bij overtredingen van afspraken geef je best een waarschuwing: beschrijf wat je vaststelt, geef aan hoe je dit gedrag interpreteert en waarom het niet strookt met de gemaakte afspraken (Redant, 2007). Drie keer waarschuwen is een maximum vooraleer je overgaat op een sanctie (bijvoorbeeld zelfstandig werken in plaats van in groep, de les verlaten, tot de laatste moeten wachten op feedback,…). Bespreek deze sancties ook met de groep.
  • Overweeg of je studenten collectief dan wel individueel aanspreekt. Het voordeel van een collectieve opmerking is dat je een individuele confrontatie vermijdt, maar een collectieve opmerking is vaak minder effectief.
  • Vraag een individuele student eventueel om na te blijven om zijn gedrag te bespreken.